![]() Al in 1678 werd in de gemeenteraad gesproken over de wenselijkheid van straatverlichting, naar aanleiding van het feit dat in Amsterdam de stad toen al verlicht was. Het bleef vanwege de grote financiële bezwaren helaas bij vrome wensen. Het zou nog 45 jaren duren voor de magistraat tot de conclusie kwam dat een langer uitstel onverantwoord was. Een commissie stelde vast dat voor de verlichting 225 houten lantaarns nodig waren, die op een afstand van 125 voet (plm. 37 meter) van elkaar geplaatst moesten worden. Ter dekking van de kosten werden belastingen voorgesteld. Hoewel een overgrote meerderheid van de gemeenteraad instemde met de plannen, kwam het ook toen, in 1723, opnieuw niet tot uitvoering en zou het tot september 1761 duren voor Harlingen echt 'in het licht' kwam. In die maand brandden voor het eerst de 280 pitjes in de stad en tot half april werden ze iedere avond opnieuw aangestoken door het daarvoor in dienst genomen volk. Er waren weinig klachten en 25 jaar lang was iedereen tevreden, alleen werden de kosten steeds hoger. Er werd bezuinigd op de lonen en de lantaarns moesten per dag een half uur korter branden. Het gevolg was dat het aantal klachten sterk toenam en het personeel niet meer gemotiveerd was. Er werd gerommeld met de olie en het onderhoud en daardoor gingen veel lantaars vroeg uit of gaven geen licht omdat de glazen beroet waren. Het werk werd vervolgens aanbesteed in 1811, omdat de gemeente van alle sores af wilde. In de loop van dat jaar kwam de bewuste aannemer echter tot de conclusie dat hij niet zeker kon zijn van zijn geld, omdat het met het ophalen van de belasting helemaal mis ging. Tenslotte liet hij de verlichting niet meer ontsteken en zat Harlingen na 50 jaar opnieuw in het donker. Het duurde tot 1814 voor er weer licht kwam, maar met minder lantaarns om de kosten te drukken.' (Uit: 'Oud Harlingen', elfde jaargang, pag. 18-19) Op negen maart 1814 werd in de vroedschap van Harlingen (de toenmalige gemeenteraad) een voorstel aangenomen om bepaalde ingezetenen van Harlingen de 'kosten voor het branden der lantaarns' te laten dragen. De meest gegoede burgers moesten -naar draagkracht- een jaarlijks bedrag betalen, het zogenaamde lantaarngeld. Dit register noemt hun namen en het te betalen bedrag. |
Gegevens uit bronnen worden zorgvuldig overgenomen, maar lees- en typfouten zijn onvermijdelijk. Gegevens die niet in de bron staan maar door mij zijn aangevuld op basis van andere bronnen of andere gegevens uit dezelfde bron, zijn voorzien van een *. Gegevens die door mij aangepast of geïnterpreteerd zijn, zijn zoveel mogelijk voorzien van een verduidelijkende toelichting tussen [blokhaken]. Bij het overnemen van eigennamen is de originele spelling gehandhaafd. Soms is echter te voorzien dat een kennelijke schrijf- of spelfout in de bron een probleem zal geven bij het zoeken naar een eigennaam of bij het maken van een alfabetische index. In zo'n geval is de juiste of meest voorkomende spelling van een eigennaam aangehouden, met toevoeging van een toelichting tussen [ ]. Bij het overnemen van plaatsnamen, straatnamen en beroepen die in alfabetische indexen terecht komen is voor zover mogelijk de moderne spelling aangehouden, om het zoeken te vereenvoudigen. Mogelijk staat in een bron bijvoorbeeld Doccum, terwijl op deze website Dokkum staat. Zo wordt een glaesemaecker een glasmaker. Die spelling is voor het doel van deze website (het ontsluiten van bronnen, niet het transcriberen van bronnen) niet belangrijk. |
Deze gegevens zijn voor het laatst bijgewerkt op 2021-06-26 08:48:16
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z