Harlingen, onder de loupe (3)

Uit: Harlinger Courant, 10 maart 1961

Gegevens uit bronnen worden zorgvuldig overgenomen, maar lees- en typfouten zijn onvermijdelijk. Gegevens die niet in de bron staan maar door mij zijn aangevuld op basis van andere bronnen of andere gegevens uit dezelfde bron, zijn voorzien van een *. Gegevens die door mij aangepast of geïnterpreteerd zijn, zijn zoveel mogelijk voorzien van een verduidelijkende toelichting tussen [blokhaken]. Bij het overnemen van eigennamen is de originele spelling gehandhaafd. Soms is echter te voorzien dat een kennelijke schrijf- of spelfout in de bron een probleem zal geven bij het zoeken naar een eigennaam of bij het maken van een alfabetische index. In zo'n geval is de juiste of meest voorkomende spelling van een eigennaam aangehouden, met toevoeging van een toelichting tussen [ ]. Bij het overnemen van plaatsnamen, straatnamen en beroepen die in alfabetische indexen terecht komen is voor zover mogelijk de moderne spelling aangehouden, om het zoeken te vereenvoudigen. Mogelijk staat in een bron bijvoorbeeld Doccum, terwijl op deze website Dokkum staat. Zo wordt een glaesemaecker een glasmaker. Die spelling is voor het doel van deze website (het ontsluiten van bronnen, niet het transcriberen van bronnen) niet belangrijk.



door: S. Wielinga

Wat veronderstelt men, als men het woord vesting gebruikt?
     Het woord veting impliceert omwalling met of zonder muren, als betrekkelijk veilige plaats, waarachter men geknield een geweer kon afschieten; voorts vond men voor de ingangen van een plaats poorten en daarvoor bruggen (b.v. dubbele ophaalbruggen). Bij watertoegangen vond men een afsluiting door bijv. een ijzeren schut te laten zakken zó diep, tot het enige decimeters boven water uitstak, of een waterpoort (Harlingen had als tweede vesting na ± 1600 twee waterpoorten.
     Latere, minder eenvoudinge vestingen, hadden geen eenvoudige omwalling. Men bracht z.g. dwingers aan, soms eenvouding, ook wel zodanig, dat men de kanonnen naar vier zijden kon laten schieten. Harlingen na 1600 was een van de beroemdste vestingen van ons land, met zijn acht en een halve dwinger, die alle namen hadden, o.a. 'Kartoudwinger' (kwart kanon, 25 ponder). De plaats was waar nu het ziekenhuis staat tegenover het Harmenspark.


Harlingen als eerste vesting, wallen, poorten en grachten.
     Zoals genoemd zien we op de Duitse kaart de Noordwal genoemd, nu zuidzijde van de Noorderhaven, vroeger Noordergracht geheten. Om voor de daar gemaakte poort een gracht te krijgen moest de Noordergracht naar het N.W. worden omgebogen (zie kaart van J. van Deventer).
     Voor een volslagen poortgebouw was einde Katterug geen plaats, want dan zou de weg naar het Noordijs en de weg naar het westen worden afgesloten. De muur daar was wel drie keer zo lang als de Katterug breed was en had een poortmuuropening. Verder vinden we de Oostwal. De Westzijde van het Noordijs was in het verleden de Oostwal. Dit relict is te vinden op een nog niet gepubliceerde kaart van de redaktie. Tot de Oostelijke verdediging behoorde ook de nog aanwezige Stenenboogpijp. Door een sterke loupe zagen we dat deze pijp eertijds stenen muurtjes inplaats van leuningen had. Op het midden van de Oostelijke muur ontdekten we een pijpekistachtige uitbouw. Deze diende o.i. voor een takel, teneinde voor de boog een schut te laten zakken van ijzer, om te verhinderen, dat men te water Harlingen kon aanvallen. Dit ijzeren schut behoefde niet zo heel groot te zijn. Als men het liet zakken behoefde het bijv. maar één of twee decimeter, ja zelfs in het geheel niet boven water uit te steken, als het maar zó hoog was dat binnevaren werd verhinderd.
     We merken hierbij op, dat de kwestie bij de Grote Sluis voor de katterug geheel anders was. Ook daar waren vroeger twee brede stenen pijpen. De bogen ervan moest men kunnen afsluiten ter hoogte, praktisch iets hoger dan de hoogte van het water in de Noordergracht.
     Bij hoge stormvloeden zorgde een hoogwaterkeringsas (niet te zien door de de Poort Westelijk, plaats smederij Nauta) en een dito sas iets Oostelijker dan thans (zie kaart J. van Deventer) ervoor, dat het water in de Noordergracht (let wel: gracht) niet te hoog kwam. Niettemin dienden hier grotere schutten van ijzer gebruikt te worden dan bij de pijp, einde Voorstraat, waar van schutten gene sprake was en men met het binnenwater in verband stond.
     Om nu die grote ijzeren schutten omhoog te kunnen halen, wanneer men de hoogte van de waterstand in de schutkolk op dezelfde hoogte wilde brengen met het water, waarin de op schutten wachtende schepen lagen, kon men met muurtjes als bij de Voorstraatpijp niet meer volstaan; deze ijzeren schutten moesten steun vinden, men kon ze niet laten zweven. Dit gold alleen de boog van de pijp. De muren gaf men daartoe een trapsgewijze vorm, met boven de boog een lang platvorm, dat men door de loupe kijkende, duidelijk ziet op de nog nooit afgedrukte fraaie kaart van de redaktie en met het blote oog op de Duitse kaart, die de boogpijpen laat zien vanuit het westen. Bovenop het platvorm van de Duitse kaart ziet men, zowel bij de grote als bij de kleine sluis, stipjes!


Wat betekenen die stipjes?
     M.i. de bovenzijde van de zittende leeuwen. De pijpen waren wel 3 á 4 maal zo breed als de straat de katterug. Er was dus niet het minste bezwaar (zie de Duitse kaart) de leeuwen (let wel op hun onderstuk) op de pijpen te plaatsen, achter de platvormen boven de pijpbogen! Beziet men met een loupe de kaart van de redaktie, dan ontdekt men bij de grote Sluis drie zittende leeuwen en minder duidelijk bij de Kleine Sluis ook leeuwen.
     Voor sneupers en speurders is deze zeer interessant. Ik wens met niemand er over in debat te treden, maar ben op grond van de Duitse kaart van oordeel: Harlingen bezat in het verre verleden acht leeuwen! Ieder is natuurlijk vrij er 'n andere mening op na te houden en deze openbaar te maken. Als deze mening overtuigend is, zal ik de eerste zijn, toe te geven, me te hebben vergist.

(wordt vervolgd)