Harlingen, de Cementmolen

illustratie de Cementmolen
Uit: Nieuwe Harlinger Courant, 22 juni 1934

Gegevens uit bronnen worden zorgvuldig overgenomen, maar lees- en typfouten zijn onvermijdelijk. Gegevens die niet in de bron staan maar door mij zijn aangevuld op basis van andere bronnen of andere gegevens uit dezelfde bron, zijn voorzien van een *. Gegevens die door mij aangepast of geïnterpreteerd zijn, zijn zoveel mogelijk voorzien van een verduidelijkende toelichting tussen [blokhaken]. Bij het overnemen van eigennamen is de originele spelling gehandhaafd. Soms is echter te voorzien dat een kennelijke schrijf- of spelfout in de bron een probleem zal geven bij het zoeken naar een eigennaam of bij het maken van een alfabetische index. In zo'n geval is de juiste of meest voorkomende spelling van een eigennaam aangehouden, met toevoeging van een toelichting tussen [ ]. Bij het overnemen van plaatsnamen, straatnamen en beroepen die in alfabetische indexen terecht komen is voor zover mogelijk de moderne spelling aangehouden, om het zoeken te vereenvoudigen. Mogelijk staat in een bron bijvoorbeeld Doccum, terwijl op deze website Dokkum staat. Zo wordt een glaesemaecker een glasmaker. Die spelling is voor het doel van deze website (het ontsluiten van bronnen, niet het transcriberen van bronnen) niet belangrijk.



Naar aanleiding van den verkoop van de z.g. Cementmolen, schrijft de heer G.J. Veenstra in het "Leeuwarder Nieuwsblad" o.m.:

In het laatst van de 18de eeuw ziet men in verband met een opleving in de industrie nieuwe molens verrijzen ten Zuidwesten van de stad en wel aan de Bolswardervaart en op de landen gelegen ten Westen van deze vaart en ten Oosten van de zeedijk welke de Zuiderzee in bedwang hield. Dit terrein leende zich bijzonder goed voor het vestigen van dergelijke industrieën en wel omdat de hier gebouwde molens volop van de wind konden profiteeren, terwijl tevens door de ligging van het vaarwater de grondstoffen gemakkelijk konden worden aangevoerd en de verwerkte materialen naar de plaats hunner bestemming konden worden gebracht.

Op een in 1852 vervaardigde kaart van de gemeente Barradeel en de stad Harlingen, vinden we op deze terreinen een tiental molens aangegeven en volgens de bijschriften was er hiervan een zevental houtzaagmolens, één een cementmolen, één een rijst- of peltmolen en één een oliemolen. Van al deze molens zijn er thans slechts twee overgebleven en wel de genoemde cementmolen en een houtzaagmoeln. De laatste is nog in bedrijf. In een vroegere molenaarswoning, welke zich thans bevindt tusschen de twee houtstekken ten Oosten van de Bolswardervaart, vindt men nog een steen met opschrift geplaatst, welke aan de plaats van de vroegere molen herinnert. Dit opschrift luidt: "1781 Den 28 October is alhier de zaagmoolen Beitscats Moolen genaamt Door een Felle Brand in Asse geraakt en Int jaar 1782 is deese moolen De Pheenix met deszelfs wooning weeder Herbouwd. W."

Van het tweetal molens, dat nog aanwezig is, staat thans de cementmolen onder publieke verkoop en bij een bezoek aan deze molen werden ons door verschillende betrokkenen de volgende bijzonderheden medegedeeld: Volgens een oude koopbrief is deze molen hier omstreeks het jaar 1780 gebouwd, zoodat hij thans ruim 150 jaar heeft bestaan. Door een te Harlingen wonende koopman, genaamd Allard Scheltinga, werd aan een combinatie van drie heeren het terrein waarop deze molen is gebouwd, in eeuwige huur gegeven. Deze drie heeren waren Augustus Robbertus van Dalsen, notaris te Harlingen, Pieter Tetrode, koopman en zoutzieder in die stad en Johan Daniel Toussaint, koopman en mederegeerend burgemeester der stad. Deze combinatie liet de cementmolen bouwen.

In de overeenkomst waarbij het terrein in erfpacht werdgegeven, is o.m. bepaald, dat het windrecht voor deze molen was verzekerd en dat dit op geen enkele wijze zou worden belemmerd en verder dat er in de hier te bouwen molen geen buspoeder (buskruit) gemalen of opgeslagen mocht worden. Welke redenen de eigenaar van 't terrein had om de vervaardiging en opslag van dit materiaal te verbieden is mij niet bekend.

De molen was bestemd tot het breken en malen van cement, d.w.z. van tufsteen waarvan toen ter tijde de tras werd gemalen. Dit materiaal deed de dienst van ons tegenwoordig potland-cement. De tuf - ook wel duivesteen genaamd - was een gesteente van vulkanische oorsprong, welke in het Eifelgebied werd gevonden en naar hier gevoerd. In brokken werd het ruwe materiaal uit de beddingen van de de rivier in het Brohldal en het Nettedal gehaald, welke brokken hier werden gebroken en gemalen. Vroeger bestond er in ons land een invoerrecht op de gemalen tras. Dit werd later opgeheven en door de afschaffing hiervan ging langzamerhand de trasmaalderij hier te lande te niet. Het Hollandsche product had een uitstekende naam, maar door het goedkoope maalloon in Duitschland en de verwerking van minderwaardige grondstoffen was de prijs van het materiaal daar lager en kon het Hollandsche product de concurrentie niet volhouden.

In verband met het werk wat van de molen werd gevraagd is de romp van steen opgetrokken en het binnenmaalwerk zwaar gebouwd. De romp is gemaakt van roode Friesche baksteen, hij meet aan de voet binnenwerks pl.m. 6.50 m., terwijl de muren hier 96 c.m. dik zijn. Op een hoogte van ongeveer 1.50 m. boven de zwichtstelling heeft men de romp ingeknepen, terwijl de diameter hier 5.80 m. meet, is het metselwerk hier 60 c.m. dik. Het bovengedeelte van de romp is getailleerd en de hierop rustende draaibare kop met de as en de wieken is met hout afgedekt. De geheele vorm van de molen is fraai. Ten Noorden van de molen ligt de van steen opgetrokken molenaarswoning en rondom de molen liggen de dienstgebouwen, welke van hout samengesteld zijn. Al de dakvlakken zijn gedekt met roode holle Friesche pannen.

Naast het malen van de bovengenoemde tufsteen, werd de molen ook gebruikt voor het breken en malen van looderts, marmer en krijt. Dit looderts werd gebruikt voor de vervaardiging van het loodglazuur, wat hier vooral toepassing vond bij de fabricage van de geglazuurde dakpannen. Het marmer werd verbrijzeld, gemalen en verwerkt tot marmerslijp.

Door vererving en verkoop is de molen verschillende malen in andere handen overgegaan. In verband met het feit dat er voor deze molen geen voldoende werk meer is te vinden en hij derhalve niet meer rendabel is te maken, heeft de tegenwoordige eigenaar, de heer F. Simonsz te Harlingen het besluit genomen de molen te verkoopen. In verband met de als gevolg hiervan waarschijnlijke slooping is dit besluit te betreuren. Behoud van deze molen is echter moeilijk. Wel is na onderzoek gebleken, dat de molenconstructie verouderd is en men door het aanbrengen van verschillende verbeteringen in de maalwerking de rentabiliteit belangrijk zou kunnen verhoogen, doch de moeilijkheid is om in deze tijd een loonend bedrijf te vinden. Mocht de molen verdwijnen, dan zal men zich bij het verlies aan schoonheid welke de omgeving van Harlingen hierdoor ondergaat, hebben neer te leggen. Het practisch belang dient de voorrang te hebben bij dat van de schoonheid. Niettemin blijft het te betreuren, dat zoo'n mooie molen, die hier het geheele landschap beheerscht doordat hij zoo stoer en forsch daar staat temidden van het vlakke land, moet verdwijenen. Hij behoort hier aan het water en is één geworden met de omgeving, hij spreekt van vroegere tijden van Harlingen's glorie.

Onbewust is het fraaie beeld dat hij in 't landschap vormt, ontstaan. Toen hij hier gebouwd werd, dacht men er niet aan, om hier een schilderachtig en fraai geheel te maken. Men wenschte alleen een nuttig utiliteitsbouwwerk te maken in eenvoudige doch goede constructieve vormen en onbewust werd de schepping mooi. De makers waren geen bestudeerde kunstenaars en uitverkorenen, het waren de eenvoudige handwerkslieden die hier hun ambacht uitoefenden in de vorm welke het best voldeed aan de eischen welke door de practijk werden gesteld en die door traditie waren verkregen. Het resultaat werd goed, omdat de makers als ambachtslieden gevoel voor verhoudingen, kleur en massa bezaten en dit gaf schoonheid. Wij bewonderen het lijnenspel dat ons aestetisch gevoel ten volle bevredigt.