door: J. Wobma
In het onlangs verschenen boek 'Beeld van de Harlinger Werken (de Oude Trekvaart en omgeving)' schetst amateur-cartograaf Henk Kreger in woord en beeld de bebouwing en bewoning van de buurtschappen welke eertijds oostelijk van het Harlinger stadsgebied lagen en vanaf 1933 tot 1984 door een aantal grenswijzigingen aan de stad zijn toegevoegd. Deze buurtschappen zijn in de loop der eeuwen ontstaan rondom hun levenader, de Franeker Trekvaart.
Het oudste bericht over een waterweg tussen Franeker en Harlingen is van 17 maart 1456, wanneer beide steden en Franekeradeel accorderen om de "zeilroede van Franeker tot Harnsera tot aen Almatille te slatten en met tenen rijshout te beschoeien". De vaart moet zo wijd gemaakt worden dat een rijnschip erdoor kan varen uitwaarts naar zee.
Volgens een opgave van kerkeigendommen in het Beneficiaalboek blz. 262 (28 dec. 1543) was Almatille een brug welke lag over het Franekereind voor de, latere, Lammert Warnerssteeg. Opmerkelijk is in de akte de clausule dat bij verzaken van de onderhoudsplicht de schuldige partij twee tonnen Koyts of Hamburger bier aan de contractanten moet leveren.
Het document eindigt met de mededeling dat het moet zijn voorzien van zegels van de heer Ulbodus, pastoor te Almenum, de heer Henricus vicarius en de heer Petrus vicarius.
De eerste trekschuit
In het Hannemahuis is een zilveren sieradenkistje te zien, met in het deksel de volgende inscriptie:
"Claes Jurriens Fontein heeft getrout 1646 den 30e Maert op 't raethuis tot Harlingen, Antje Reinders Jeddema. Hij heeft haer van Leuwerden gehaelt met de eerste trekschuit den 29e Maert op een Paaschdag eer dat de trekschepen aen 't varen waren, alsoo de Magistraet van Harlingen hem de trekschuit leende en zelfs de paerden daertoe keurde. Het was doe uitermate mooi weder, en also nooit in Friesland een trekschuit was geweest, so was de trekweg als met menschen besait. Dit kistje heeft hij haar op trou gegeven".
De totstandkoming van de Trekweg was voor het vracht- en personenvervoer een belangrijke verbetering, er kon nu met weinig of geen wind gevaren worden op vaste tijden. Tot 14 oktober 1863, toen de Spoorweg tussen Harlingen en Leeuwarden geopend werd. De dagen van de passagierstrekschuit waren hiermee geteld. De oorspronkelijke functie van het jaagpad verviel hierdoor ook, want de vrachtschippers liepen doorgaans zelf in het zeel.
Bijna 400 jaar Koningsbuurt
Als buurtnaam komt de naam voor het eerst voor in een akte d.d. 15 februari 1588, waarin Roelff Frises uit Harlingen twee kamers koopt op de "Conincx buijren". De volledige naam van Conincx is te vinden in het proclamatieboek van het rechterlijke archief van Franekeradeel, Hoobe Reijns van Harlingen koopt dan "Vier pondematen landt nevens Cornelis Conincx tichelwerk, de Franeker Vaert ten noorden". Nu waren aan de Trekvaart meerdere tichelwerken, maar het zal vrijwel zeker het tichelwerk zijn geweest dat Henk Kreger in zoëven genoemd boek als nr. 81 aangeeft.
De kleiverwerkende industrieën aan de Trekvaart moeten in de (late) middeleeuwen al bestaan hebben. In het z.g. register van aanbreng voor belastingheffing uit 1511 is al sprake van vertichelde landen onder Midlum, waaronder 10 pondematen 't welck verdorven is, daer die steenoven op staet.
Dirck Gerbrandts zn. van Aeluwe Saete geeft in 1546 op: "Een ende twintich pondematen nije landt op ende uyt die tichelers landen" Het land is dus dan weer hercultiveerd.
De vele tichelwerken rondom Harlingen (aan de Bolswardervaart stonden ze ook) zijn vrijwel altijd eigendom van welgestelde Harlingers geweest. Kreger situeert langs de voormalige Trekvaart 12 stuks. De encyclopedie van Friesland doet melding van totaal 30 tichelwerken in de gehele provincie in 1862 met totaal 910 werknemers. Er zullen dus doorgaans 350 werknemers op de Harlinger tichelwerken gearbeid hebben.
Voor zover het nog is na te gaan was daarvan het Conincx tichelwerk het eerste dat aan de zuidzijde van de Trekvaart stond.
Cornelis Conincx was in het laatste kwart van de 16e eeuw stadssecretaris van Harlingen. In deze functie treedt hij op 20 februari 1574 voor het Hof van Friesland als getuige op. Voor hetzelfde Hof wordt hij op 15 juli 1575 beëdigd als curator over de kinderen van Taeke Nannings zn. Tot taak van de 16e eeuwse stadssecretaris behoorde o.a. het bijhouden van de weesrekeningboeken.
In het onlangs verschenen boek 'Beeld van de Harlinger Werken (de Oude Trekvaart en omgeving)' schetst amateur-cartograaf Henk Kreger in woord en beeld de bebouwing en bewoning van de buurtschappen welke eertijds oostelijk van het Harlinger stadsgebied lagen en vanaf 1933 tot 1984 door een aantal grenswijzigingen aan de stad zijn toegevoegd. Deze buurtschappen zijn in de loop der eeuwen ontstaan rondom hun levenader, de Franeker Trekvaart.
Het oudste bericht over een waterweg tussen Franeker en Harlingen is van 17 maart 1456, wanneer beide steden en Franekeradeel accorderen om de "zeilroede van Franeker tot Harnsera tot aen Almatille te slatten en met tenen rijshout te beschoeien". De vaart moet zo wijd gemaakt worden dat een rijnschip erdoor kan varen uitwaarts naar zee.
Volgens een opgave van kerkeigendommen in het Beneficiaalboek blz. 262 (28 dec. 1543) was Almatille een brug welke lag over het Franekereind voor de, latere, Lammert Warnerssteeg. Opmerkelijk is in de akte de clausule dat bij verzaken van de onderhoudsplicht de schuldige partij twee tonnen Koyts of Hamburger bier aan de contractanten moet leveren.
Het document eindigt met de mededeling dat het moet zijn voorzien van zegels van de heer Ulbodus, pastoor te Almenum, de heer Henricus vicarius en de heer Petrus vicarius.
De eerste trekschuit
In het Hannemahuis is een zilveren sieradenkistje te zien, met in het deksel de volgende inscriptie:
"Claes Jurriens Fontein heeft getrout 1646 den 30e Maert op 't raethuis tot Harlingen, Antje Reinders Jeddema. Hij heeft haer van Leuwerden gehaelt met de eerste trekschuit den 29e Maert op een Paaschdag eer dat de trekschepen aen 't varen waren, alsoo de Magistraet van Harlingen hem de trekschuit leende en zelfs de paerden daertoe keurde. Het was doe uitermate mooi weder, en also nooit in Friesland een trekschuit was geweest, so was de trekweg als met menschen besait. Dit kistje heeft hij haar op trou gegeven".
De totstandkoming van de Trekweg was voor het vracht- en personenvervoer een belangrijke verbetering, er kon nu met weinig of geen wind gevaren worden op vaste tijden. Tot 14 oktober 1863, toen de Spoorweg tussen Harlingen en Leeuwarden geopend werd. De dagen van de passagierstrekschuit waren hiermee geteld. De oorspronkelijke functie van het jaagpad verviel hierdoor ook, want de vrachtschippers liepen doorgaans zelf in het zeel.
Bijna 400 jaar Koningsbuurt
Als buurtnaam komt de naam voor het eerst voor in een akte d.d. 15 februari 1588, waarin Roelff Frises uit Harlingen twee kamers koopt op de "Conincx buijren". De volledige naam van Conincx is te vinden in het proclamatieboek van het rechterlijke archief van Franekeradeel, Hoobe Reijns van Harlingen koopt dan "Vier pondematen landt nevens Cornelis Conincx tichelwerk, de Franeker Vaert ten noorden". Nu waren aan de Trekvaart meerdere tichelwerken, maar het zal vrijwel zeker het tichelwerk zijn geweest dat Henk Kreger in zoëven genoemd boek als nr. 81 aangeeft.
De kleiverwerkende industrieën aan de Trekvaart moeten in de (late) middeleeuwen al bestaan hebben. In het z.g. register van aanbreng voor belastingheffing uit 1511 is al sprake van vertichelde landen onder Midlum, waaronder 10 pondematen 't welck verdorven is, daer die steenoven op staet.
Dirck Gerbrandts zn. van Aeluwe Saete geeft in 1546 op: "Een ende twintich pondematen nije landt op ende uyt die tichelers landen" Het land is dus dan weer hercultiveerd.
De vele tichelwerken rondom Harlingen (aan de Bolswardervaart stonden ze ook) zijn vrijwel altijd eigendom van welgestelde Harlingers geweest. Kreger situeert langs de voormalige Trekvaart 12 stuks. De encyclopedie van Friesland doet melding van totaal 30 tichelwerken in de gehele provincie in 1862 met totaal 910 werknemers. Er zullen dus doorgaans 350 werknemers op de Harlinger tichelwerken gearbeid hebben.
Voor zover het nog is na te gaan was daarvan het Conincx tichelwerk het eerste dat aan de zuidzijde van de Trekvaart stond.
Cornelis Conincx was in het laatste kwart van de 16e eeuw stadssecretaris van Harlingen. In deze functie treedt hij op 20 februari 1574 voor het Hof van Friesland als getuige op. Voor hetzelfde Hof wordt hij op 15 juli 1575 beëdigd als curator over de kinderen van Taeke Nannings zn. Tot taak van de 16e eeuwse stadssecretaris behoorde o.a. het bijhouden van de weesrekeningboeken.
Een macaber grafschrift. Tijdens de restauratie van de N.H. Kerk, de Dom van Almenum, kwam, in het najaar van 1958, van onder een dubbel plankier en gedeeltelijk van onder de kansel een zerk bloot te liggen met een latijnse inscriptie, welke door Ir. F.E. van Ruyven (ovl. 1963), voor zover leesbaar, als volgt is genoteerd: | |
Principium vitae Lachesis mih(i) vindico sortem Nascendi tribuo namq(ue) cuiq(ue) suan Sed vitae filum agglomero mhi sedula Clotho Ducendae vitae me quia stringit amor Atropos abrumpo filum lacrymabile Nonae Et Decimae quia ego mors cita Mo(er) a vocor Testis es ingenio Corneli maxime Konincx Fila tuae vitae nam mihi rupta manent Vu Consul fueris, & Secretarius Vrbis Et tumido d(e) deris certa repagla mari Vt Tutot fueris, Pupillum & maxima cura Non tamen euasit Atropon haec Arete Pulueribus puluis iam iungeris, ossaq(ue) vermis rodit, & in busti carcere foeto(r) eris Disce mori quisquis vita felicior orbe hoc viuis: disce heic viuere disce (mori?) Quisquis erit mortis ferit hunc f(alx?)... Siue sit hic Iuvenis siue sit (isde senex?)... Aspicis heic patris cineres qu(i?)... Appositus gelida contum(ula)... Gregorius Conincx qua... Praestanis ciner(es?)... Parca ferox quid agisi? cur fu... Evolitas? Pater heic... Obijt x Aprilis ann(o)... Hora sexta vesp(ertina?)... | Ik, Lachesis, maak voor mij aanspraak op het begin van het leven, want ik deel ieder bij zijn geboorte zijn lot toe. maar ik, de ijverige Clotho, heb tot taak de levensdraad op te winden, omdat het verlangen het leven te besturen mij daartoe dringt. Ik, Atropos, breek de jammerlijke draad af op het negende of tiende uur, want ik wordt snelle dood en Noodlot genoemd. Gij zijt er getuige van, Cornelis Conincx, zeer groot van geest, want de draden van Uw leven blijven gebroken bij mij achter. Al zijt ge burgemeester en secretaris van de stad geweest en hebt ge de woeste zee met vaste hand bedwongen, al waart ge voogd en uiterst zorgzaam voor uw pupillen, toch is die deugd niet aan Atropos ontkomen. Tot stof weergekeerd, wordt ge ter aarde besteld, de worm knaagt aan uw gebeente en in de gevangenis van het graf zult ge opgaan in stank. Leer ook gij te sterven, die nog gelukkig uw leven op deze wereld leeft: leer hier te leven en (te sterven?). Voor altijd staat vast, dat ieder die leeft, door de (zeis?) van de dood wordt getroffen...., of het nu deze jongeling of (gene grijsaard?) is. hier ziet gij de as van een vader, (die?)...., bijgezet in de ijskoude ..... Gregorius Conincx..... de as van de voortreffelijke... Woeste schikgodin, wat doet gij? Waarom vliegt gij heen.....? De vader hier..... Overleden 10 april van het jaar 1597 op (zondag?) .... om 6 uur ('s avonds). |
Randschrift: Hier leyt..../..../....(de)n 29 Ianuary sterf/die eerbare ende eerentricken Bavck Sytzes dr syn wyff/
|