Harlingen, onder de loupe (1)

Uit: Harlinger Courant, 14 februari 1961

Gegevens uit bronnen worden zorgvuldig overgenomen, maar lees- en typfouten zijn onvermijdelijk. Gegevens die niet in de bron staan maar door mij zijn aangevuld op basis van andere bronnen of andere gegevens uit dezelfde bron, zijn voorzien van een *. Gegevens die door mij aangepast of geïnterpreteerd zijn, zijn zoveel mogelijk voorzien van een verduidelijkende toelichting tussen [ ]. Bij het overnemen van eigennamen is de originele spelling gehandhaafd. Soms is echter te voorzien dat een kennelijke schrijf- of spelfout in de bron een probleem zal geven bij het zoeken naar een eigennaam of bij het maken van een alfabetische index. In zo'n geval is de juiste of meest voorkomende spelling van een eigennaam aangehouden, met toevoeging van een toelichting tussen [ ]. Bij het overnemen van plaatsnamen, straatnamen en beroepen die in alfabetische indexen terecht komen is voor zover mogelijk de moderne spelling aangehouden, om het zoeken te vereenvoudigen. Mogelijk staat in een bron bijvoorbeeld Doccum, terwijl op deze website Dokkum staat. Zo wordt een glaesemaecker een glasmaker. Die spelling is voor het doel van deze website (het ontsluiten van bronnen, niet het transcriberen van bronnen) niet belangrijk.



door: S. Wielinga

Het jaartal 1496, vermeldend de komst van de Vetkoperse Groningers te Harlingen, werkt door foutief gebruik verwarrend op de geschiedenis van Harlingen en Franeker.

     Voor we op dit lastige onderwerp nader ingaan willen we een woord ter waarschuwing laten horen aan hen, die belangstelling hebben voor de inderdaad grote daadkracht, die in het verleden van Harlingen aan het licht treedt. Er zijn nog velen, die met belangstelling lezen, wat over het oude schemerachtige verleden van Harlingen geschreven is en wordt. De Duitse keizer Karel de Vijfde (o.a. ook Graaf van Holland enz.) werd in 1520 ook door Friesland als Heer erkend, waardoor in zekere zin een einde kwam aan de terecht geroemde 'Friese Vrijheid'. Friesland had zich steeds aan het Leenstelsel, met zijn gevolgen van horigheid en onvrijheid, onttrokken, zulks als gevolg van een z.g. verleende vrijheid door keizer Karel de Grote (768 819). In 800 door de Paus tot keizer gekroond, bedoeld als een soort voortzetting van het West Romeinse Keizerrijk.

     Keizer Karel zou de Friezen deze vrijheid hebben verleend op grond van hun hulp in de strijd tegen de Moren, die er op uit waren zich te verzekeren van de opperheerschappij over Europa. Wat betreft die hulp tegen de Moren, zo toont de grote geschiedkundlge Emmius aan, ligt de zaak enigszins anders. Hoe het ook zij, de Friese Vrijheid werd een feit, mogelijk, omdat Karel de Grote inzag. dat de Friezen zich in deze toestand beter zouden kunnen verzetten tegen invallen van de Noormannen.

     De sage wil, dat Forteman de Friese Vrijheid zou hebben medegedeeld in de Dom van Almenum. Er zijn in binnen en buitenland vele boeken geschreven over dit niet vallen onder het Leenstelsel. Gevolg: zeer bijzondere oude Germaanse wetten, geheel enig in Europa. Wat Karel de Grote inderdaad bewoog de Friezen deze vrijheid te verlenen, daarover is veel getwist. Als het meest waarschijnlijke wordt aangenomen, dat de Friese landen lagen in: 'de vijandelijke herna (is hoek)', wat duidt op de herhaalde invallen van de geduchte Noormannen, die inderdaad vele streken in West Europa bezetten (Normandië, N. Frankrijk en midden Engeland).

     Aan dat vrijheid schenken op wetkundig gebied heeft de wetkundig geschiedenis van Europa te danken, dat door schrijvers in het Noorden van Groningen deze oude Friese wetten, die op "ding dagen" mondeling gerepeteerd werden, zelfs gezongen, in het Oud Fries (vroeg middeleeuws) te boek zijn gesteld. We hebben enige jaren geleden wel eens, in het Nederlands vertaald, een voorbeeld gegeven van zo'n Oud Friese wet die men niet zonder aandoening kan lezen en die bewijst, dat de heidense Germanen, van wie deze Oud Friese wetgeving stamt, niet de barbaren waren, zoals ze wel eens zijn beschouwd: ze waren toch ook gevoelig voor de prediking van het evangelie.

Terug naar het waarschuwende woord, waar ik zelve een tijdlang van verstoken was.
     Friese schrijvers uit oude tijd hadden nl. de gewoonte de door edelen uitgestuurde benden te vereenzelvigen met de plaats, van waaruit ze vertrokken. Toen bijv. een 7 à 8 tal Schieringse edelen te Franeker het besluit namen, een gehuurde bende af te zenden op de Groninger Vetkopers, die het blokhuis zouden hebben gebouwd (Later de grondvesten voor de Katholieke Westerkerk in 1553), schreef men: "De Franekers, een poort te Harlingen slecht bewaakt bevindende, veroverden deze en daarmee Harlingen." Telkens als een of andere machtige kliek een bende huurlingen ergens heen zond, werden dit Franekers, Bolswarders, Leeuwarders enz. genoemd. Deze wijze van schrijven, zonder bijbedoeling, had voor latere lezers het slechte gevolg, dat men de burgers van een stad ging vereenzelvigen met de gezonden huurlingen. En het is m.i. onzinnig te veronderstellen, dat een burger van Franeker, een neringdoende, een vakman, of wat ook, een doodenkele uitzondering daargelaten, er iets voor zou voelen zijn leven in de waagschaal te stellen, om die Harlingers en die Groningers op dat Blockhuis nu eens eventjes de Franeker wil op te leggen. Het waren een 7 à 8 Schieringse stinsbezitters, die daartoe besloten.

     Het onzinnige van die Friese strijd tussen Vetkoperse adel en Schieringer adel is juist, dat men geen motieven kon aanvoeren, waarom men een of ander standpunt innam. De strijd tussen Hoeksen in Kabeljauwsen was van geheel andere aard, meer een strijd om de macht, om de wetgeving. De steden daar, machtig door geldbezit, scheepvaart en handel, zetten de wil naar eigen hand, wilden afstand nemen van horigheid, ten opzichte van de edelman, die zich ten gevolge van 't leenstelsel nog altijd de erfelijke leenman gevoelde, de Heer, de bezitter, en de rest onderhorig. Dit blijkt het best uit de moord op Graaf Floris V, "der keerlen God", die naar hun zin de steden te veel macht schonk. Maar in het Vrije Friesland, dat naar aloude vastgestelde wetten leefde, bestonden het leenstelsel en de horigheid niet.

     Intussen had het geschrijf over dé Franekers, dé Bolswarders, dé Leeuwarders, dé Groningers, dé Snekers het lelijke gevolg, dat de steden in de onzinnige strijd van de adel onderling partij kozen of voor Schieringers of voor Vetkopers ten nadele van landbouw, handel en verkeer. De Groninger benden waren altijd er op uit om in troebel water te vissen. (Ten voordele van de stad!) De stad bezit nog heden grote bezittingen in de provincie. (Nu trouwens op geheel andere voet dan voorheen).

     Het Groninger voorbeeld vond navolging. Achtereenvolgens lieten de hertogen van Saksen, bevriend met de graven van Holland, zich door de Duitse Keizer met Friesland (als leen) begiftigen. Nu liep ook de veel genoemde Friese Vrijheid gevaar. Dit nieuwe element in de strijd had vreselijke gevolgen. Er breekt gedurende meer dan 20 jaar een tijd aan, zo vreselijk, als met geen pen valt te beschrijven. Ik heb geprobeerd dit te doen in een achttal artikelen, naar aanleiding van een zeldzaam groot werk, mij ter leen verstrekt. Bij herlezing kon ik hier en daar mijn eigen werk niet vatten, zó verward is die tijd. Ik heb dan ook van publicatie afgezien. In die verschrikkelijke jaren was geen mens veilig. Benden, onder namen als "De zwarte troep", stroopten het land af, bedreven brandstichtingen, moordden en begingen alle mogelijke misdaden. Zelfs kerken en kloosters werden niet ontzien.

(wordt vervolgd)